De rode draad: wat staat er over Jezus in het Oude en Nieuwe Testament?
‘…dan zult gij daar de Here, uw God, zoeken en Hem vinden, wanneer gij naar Hem vraagt met uw ganse hart en met uw ganse ziel.’ (Deuteronomium 4:29)
Het wonderlijke van de Bijbel is dat wanneer je God zoekt, dat je zijn Zoon Jezus zult vinden.
Nadat Jezus gedoopt was verzamelde Hij leerlingen, Andreas, Petrus, en een dag lager Filippus (Johannes 1:35-45). Filippus roept zijn broer en zegt dat ze Hem hadden gevonden over wie in de Torah en in de profeten was geschreven.
46Filippus vond Natanaël en zeide tot hem: Wij hebben Hem gevonden, Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret. 47En Natanaël zeide tot hem: Kan uit Nazaret iets goeds komen? Filippus zeide tot hem: Kom en zie. (Johannes 1:46-47)
Dat Jezus de zoon van God is, is voor velen moeilijk te bevatten
Nadat Jezus drieënhalf jaar met Zijn leerlingen was opgetrokken en zij Zijn liefde voor de medemens hadden ervaren, Zijn uitleg over de Schrift hadden gehoord en alle wonderen hadden gezien, blijkt dat ze het nog niet helemaal goed begrepen hadden. Let op wat dezelfde Filippus aan Jezus vlak voor zijn arrestatie en kruisdood vraagt:
8Filippus zeide tot Hem: Here, toon ons de Vader en het is ons genoeg. 9Jezus zeide tot hem: Ben Ik zolang bij u, Filippus, en kent gij Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; hoe zegt gij dan: Toon ons de Vader? (Johannes 14:8-9)
Jezus claimt nogal wat en het blijkt uit de evangeliën dat niet alleen Filippus, maar ook vrijwel alle toehoorders moeite hebben om er werkelijk achter te komen, om te vatten, wie Jezus nu werkelijk is: de Mensenzoon en de Zoon van God. Toch is het volgens de Bijbel cruciaal om Hem (Jezus) niet alleen te kennen maar ook te geloven in wie Hij echt is. Want:
Jezus zei: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door Mij. (Johannes 14:6)
De profetie in de Geschriften (OT) komt uit!
Na de kruisiging en opstanding van Jezus lopen twee mannen van Jeruzalem naar Emmaüs, ook bekend als de Emmaüsgangers. Jezus loopt met hun mee, maar ze herkennen Hem niet. Het is goed dit stuk te lezen in Lukas:
zij spraken met elkander over al wat voorgevallen was. 15En het geschiedde, terwijl zij daarover spraken en van gedachten wisselden, dat Jezus zelf bij hen kwam en met hen medeging. 16Maar hun ogen waren bevangen, zodat zij Hem niet herkenden. 17Hij zeide tot hen: Wat zijn dit voor gesprekken, die gij al wandelende met elkander voert? En zij bleven met somber gelaat staan. 18Eén dan van hen, genaamd Kleopas, antwoordde en zeide tot Hem: Zijt Gij de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat Gij niet weet wat daar dezer dagen geschied is? 19En Hij zeide tot hen: Wat dan? Zij zeiden tot Hem: Hetgeen geschied is met Jezus de Nazarener, een man, die een profeet was, machtig in werk en woord voor God en het ganse volk, 20en hoe Hem onze overpriesters en oversten overgegeven hebben om Hem ter dood te veroordelen en Hem gekruisigd hebben. 21Wij echter leefden in de hoop, dat Hij het was, die Israël verlossen zou. Maar met dit al is het thans reeds de derde dag, sinds dit geschied is. 22Maar ook hebben enige vrouwen uit ons midden ons doen ontstellen: zij waren in de vroegte bij het graf geweest 23en hadden zijn lichaam niet gevonden en zijn toen komen zeggen, dat zij ook een verschijning van engelen gezien hadden, die zeiden, dat Hij leeft. 24En enigen van de onzen zijn naar het graf gegaan en hebben het zo bevonden, als de vrouwen ook gezegd hadden, maar Hém hebben zij niet gezien. 25En Hij zeide tot hen: O onverstandigen en tragen van hart, dat gij niet gelooft alles wat de profeten gesproken hebben! 26Moest de Christus dit niet lijden om in zijn heerlijkheid in te gaan? 27En Hij begon bij Mozes en bij al de profeten en legde hun uit, wat in al de Schriften op Hem betrekking had.28En zij naderden het dorp, waar zij heengingen, en Hij deed, alsof Hij verder zou gaan. 29En zij drongen sterk bij Hem aan en zeiden: Blijf bij ons, want het is tegen de avond en de dag is reeds gedaald. En Hij ging binnen om bij hen te blijven. 30En het geschiedde, toen Hij met hen aanlag, dat Hij het brood nam, de zegen uitsprak, het brak en hun toereikte. 31En hun ogen werden geopend en zij herkenden Hem; en Hij verdween uit hun midden. 32En zij zeiden tot elkander: Was ons hart niet brandende in ons, terwijl Hij onderweg tot ons sprak en ons de Schriften opende? (Lukas 24:14-32)
Wat hebben Mozes en de Profeten (OT) dan geschreven dat op Jezus (NT) betrekking heeft? Wat zou Jezus zelf onderweg aan de twee mannen hebben uitgelegd? (Wat zou het mooi zijn geweest als dat was opgeschreven.)
De betekenis van bloed is een rode draad in de Bijbel
Een rode draad die door de Bijbel heen gaat, en verband houdt met Jezus, volgt de betekenis van bloed, en specifiek: bloed in de offers die in het oude testament (OT) gebracht werden. Jezus verwijst aan Zijn leerlingen met betrekking tot Zijn offerdood bij het laatste avondmaal, naar Zijn bloed:
27Jezus nam een beker, sprak de dankzegging uit en gaf hun die en zeide: Drinkt allen daaruit. 28Want dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden. (Matteüs 26:27-28)
Wat hebben Mozes en de Profeten (OT) geschreven dat op Jezus betrekking heeft?
Laten we eens voor in de Bijbel beginnen, bij de boeken van Mozes. Het is daarbij belangrijk om de bijbelse symboliek van bloed te begrijpen:
Houd er echter aan vast, dat gij geen bloed eet, want het bloed is de ziel en gij zult niet de ziel met het vlees eten. (Deuteronomium 12:23, zie ook Genesis 9:4, Leviticus 17:11, 14)
Het vloeien van bloed hangt vrijwel altijd samen met de dood. In Genesis 3:21 lezen we dat God kleren maakte voor Adam en Eva om hen daarmee te kleden [toen zij zich schaamden voor hun naaktheid nadat zij van de boom van de kennis van goed en kwaad hadden gegeten. God maakte die kleren van dierenhuid]. Er moest dus kennelijk bloed vloeien om de schaamte ten gevolge van de ongehoorzaamheid te bedekken. In dit geval moest er een dier voor gedood worden. Hoewel er bij deze tekst [over het doden van het dier door God] in Genesis geen verdere uitleg over de betekenis gegeven wordt, zal dat verderop in de Bijbel steeds duidelijker worden. Zo gaat het vaak in de Bijbel, het verhaal ontwikkelt zich steeds verder. Als Kaïn zijn broer Abel dood en door God daarop aangesproken wordt, zegt de Heer:
Hoor, het bloed van uw broeder roept tot Mij van de aardbodem. (Genesis 4:10)
De link met het offer van Jezus
De link met het offer van Jezus (in het nieuwe testament), wordt, terugkijkend in de geschiedenis, duidelijk in de ervaringen van Abraham (ca. 2000 v.Chr.) in het oude testament. God zal zijn plan voor de redding van de mens tot uitvoering gaan brengen via een zekere Abraham, die dan nog Abram, ’verheven vader’, heet.
God leidt Abram vanuit Ur (Babylon), naar het land Kanaän (later het land Israël). Daar in Kanaän sluit God met hem een verbond.
Ik zal mijn verbond oprichten tussen Mij en u en uw nageslacht in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u en uw nageslacht tot een God te zijn. (Genesis 17:7)
En:
Abraham immers zal voorzeker tot een groot en machtig volk worden en met hem zullen alle volken der aarde gezegend worden (Genesis 18:18)
God veranderde zijn naam in Abraham, ‘vader van een menigte volken’.
De vraag is nu: Hoe zullen alle volken van de aarde met hem gezegend worden? Weer wordt er niet direct uitleg gegeven. In het vervolg van de Bijbel gaat dat echter steeds duidelijker worden. Het is belangrijk om in gedachten te houden dat het verbond met Abraham, gegeven is aan Abraham zelf en aan zijn nageslacht.
Wat dat nageslacht betreft kreeg Abraham maar één rechtmatige zoon met betrekking tot het verbond: Isaak. En dan vraagt God het uiterste van Abraham, om eigenlijk iets onmenselijks te doen:
Neem toch uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Isaak, en ga naar het land Moria, en offer hem daar tot een brandoffer op een der bergen, die Ik u noemen zal. (Genesis 22:2)
Abraham geeft gehoor aan de vraag van God en gaat met Isaak op pad. Als Isaak aan zijn vader vraagt, waar dan het lam voor het brandoffer is, antwoordt Abraham:
God zal Zichzelf voorzien van een lam ten brandoffer mijn zoon (Genesis 22:8)
Over wat Abraham ertoe bracht om dit te antwoorden kun je speculeren. De Bijbel zegt het niet, maar de woorden van Abraham blijken profetisch te zijn. Hier kun je al een vooruitblik naar Jezus ‘het lam Gods’ bespeuren. Een engel voorkomt dat Abraham zijn zoon op het altaar doodt. In de struiken blijkt dan een ram vast te zitten dat in de plaats van Isaak wordt geofferd.
En Abraham noemde die plaats: De Heere zal erin voorzien; waarom nog heden gezegd wordt:
Op de berg des Heren zal erin voorzien worden. (Genesis 22:14)
Vervolgens spreekt de Engel van de Heer en zegt:
15Toen riep de Engel des Heren ten teweeden male van de hemel tot Abraham en zeide: 16Ik zweer bij Mijzelf, luidt het woord des Heren: omdat gij dit gedaan heeft, en uw zoon, uw enige, Mij niet onthouden hebt, 17zal Ik u rijkelijk zegenen…. 18En met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden, omdat gij naar mijn stem gehoord hebt.’ (Genesis 22:15-18)
Het uiteindelijke offer van Jezus (NT), waar het offer van Abraham naar verwijst (OT), wordt dus gebracht voor alle volken, niet alleen voor het volk Israël.
De vader en zoon, Abraham en Isaak, zijn in deze geschiedenis een verwijzing naar God de Vader en Jezus, de zoon van God, ‘het lam’. Als je je inleeft in wat Abraham emotioneel in deze gebeurtenis heeft meegemaakt, dan helpt dat om de liefde van God te leren begrijpen toen Hij zijn Zoon Jezus als offergave gaf voor alle mensen. Daarom staat er in het evangelie van Johannes:
16Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe. 17Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde. (Johannes 3:16-17)
Alle offers in de boeken verwijzen naar het offer van Jezus
De zondoffers [dieren die werden geofferd om de zonden van mensen weg te nemen] die beschreven worden in de boeken van Mozes en met name in het boek Leviticus (OT) verwijzen steeds naar het grote offer van Jezus.
1Want daar de wet slechts een schaduw heeft der toekomstige goederen, niet de gestalte dier dingen zelf, is zij nimmer in staat ieder jaar met dezelfde offeranden, die onafgebroken gebracht worden, degenen, die toetreden, te volmaken. 2Immers, zou anders het offeren daarvan niet opgehouden zijn, doordat degenen, die de dienst verrichten, na eenmaal gereinigd te zijn, generlei besef van zonden meer hadden? 3Doch door die offeranden werden ieder jaar de zonden in gedachtenis gebracht; 4want het is onmogelijk, dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen. 5Daarom zegt Hij [Jezus] bij zijn komst in de wereld: Slachtoffer en offergave hebt Gij [God] niet gewild, maar Gij hebt Mij een lichaam bereid; 6in brandoffers en zondoffers hebt Gij geen welbehagen gehad. 7Toen zeide Ik [Jezus]: zie, hier ben Ik – in de boekrol staat van Mij geschreven – om Uw wil, o God, te doen. (Hebreeën 10:1-7)
We gaan weer even terug naar de geschiedenis van het offer van Isaak. Waar had dit alles plaatsgevonden en waar verwees die plek waarvan gezegd werd: Op de berg des Heren zal erin voorzien worden, naartoe?
Op de berg des Heren zal erin voorzien worden
Voor dat antwoord slaan we even een stuk Bijbelse geschiedenis over, de bekende uittocht uit Egypte en de vestiging van het volk Israël in Kanaän. Zo’n 1000 jaar na de geschiedenis van Abraham krijgt het volk een koning, Saul. Dat loopt mis en God kiest een zekere David daarvoor in de plaats. Na veel veroveringen vindt het volk ten tijde van het koningschap van David rust in het land [Kanaän]. Jeruzalem wordt de hoofdstad waar David zijn paleis laat bouwen. Dan komt bij David de wens naar boven om voor God een tempel te bouwen. Tot die tijd, dat is sinds de uittocht uit Egypte, bestond de plek om God te ontmoeten namenlijk uit een tent, de tabernakel. David maakt die wens bekend aan de profeet Nathan, die eerst enthousiast reageert: ‘doe al wat in uw hart is, de HEERE is met u’. Maar dat was niet Gods bedoeling. God stuurt Nathan terug met een boodschap:
Ook kondigt de Here u aan: De Here zal u een huis bouwen. 12Wanneer uw dagen vervuld zijn en gij bij uw vaderen te ruste zijt gegaan, dan zal Ik uw nakomeling, uw eigen zoon, na u doen optreden, en Ik zal zijn koningschap bevestigen. 13Die zal Mijn naam een huis bouwen, en Ik zal zijn koninklijke troon voor immer bevestigen. 14Ik zal hem tot een vader zijn, en hij zal Mij tot een zoon zijn.… 16Uw huis en uw koningschap zullen voor immer bestendig zijn voor uw aangezicht, uw troon zal vaststaan voor altijd. (2 Samuël 7: 11b-14, 16)
Voor het begrip is het belangrijk om te weten dat het met profetisch boodschappen in de Bijbel vaak zo gaat dat er een tijdelijke, niet volledige vervulling, plaatsvindt, maar dat het ook uitziet naar een volledige vervulling. Verder is het voor het begrip van belang om in het achterhoofd te houden dat in de joodse cultuur met ‘zoon’ ook kleinzoon en alle achterkleinzonen bedoeld worden.
De zoon van David die zijn opvolger werd was Salomo. Hij is de koning die de tempel in Jeruzalem bouwde.
Toen begon Salomo met de bouw van de tempel te Jeruzalem op de berg Moria, waar de Here aan zijn vader David verschenen was; op de plaats die David daarvoor had bestemd, op de dorsvloer van de Jebusiet Ornan. (2 Kronieken 3:1)
Moria, precies de plek waar Abraham Isaak zou offeren en waarvan Abraham zei: ‘Op de berg des Heren zal erin voorzien worden’ (zie Genesis 22:2).
Salomo bleek dus de koning te zijn die voor de naam van de Heer een huis zou bouwen. De tempel in Jeruzalem werd dus inderdaad de plek waar God vereerd werd en waar de offers plaatsvonden. De plek waar de gelovigen met hun offerdier naar toekwamen, hun zonden beleden en die met hun handen op de kop van het dier legden.
Maar het is met Salomo geen volledige vervulling geworden. Het ging helemaal mis in de relatie tussen Salomo en God. Salomo werd verblind door zijn rijkdom, werd ontrouw en ging afgoden dienen en bouwde zelfs offerhoogten daarvoor. Hier kom ik nog op terug als we eventueel later in zullen gaan op het bijzondere boek Daniël.
Het geslachtsregister
Maar wat is dan de volledige vervulling van de belofte van God aan David? De evangelist Matteüs pakt dit op in zijn eerste hoofdstuk, maar voor een niet Jood, voor ons dus, is dat wat verborgen. Dit evangelie (NT) begint met:
Geslachtsregister van Jezus Christus, de zoon van David, de zoon van Abraham. (Matteüs 1:1)
Hier is het Jezus die de zoon van David wordt genoemd en ook zoon van Abraham. Matteüs wil ons duidelijk gaan maken dat Jezus Christus degene is via wie de beloften aan Abraham en David, en uiteindelijk aan alle volken, waar zullen worden gemaakt. Na dit vers volgt een heel geslachtsregister van Abraham tot aan Jezus. Het lijkt op zich een opsomming, maar het is meer en Joden zullen dat eerder kunnen herkennen dan wij. In het laatste vers (Matteüs 1:17) vat de schrijver het samen:
Al de geslachten dan van Abraham tot David zijn veertien geslachten en van David tot de Babylonische ballingschap veertien geslachten en van de Babylonische ballingschap tot de Christus veertien geslachten. (Matteüs 1:17)
Drie keer veertien geslachten! Dit hangt samen met de getalswaarde van de naam David, DWD in het Hebreeuws. In het Hebreeuws worden aan de letters getallen toegekend. D=4, W=6, dat maakt DWD opgeteld samen 14. Merk ook op dat er niet staat: ‘Al de geslachten dan van … tot aan Jezus’, maar ‘…tot aan de Christus’, wat letterlijk betekent ‘de gezalfde’. Waarom gezalfde? Omdat met de gezalfde de koning bedoeld wordt. Het is dus het geslachtsregister van Jezus Christus, ofwel van Jezus de koning. Welke koning en van welk koninkrijk? Dat is precies wat het evangelie van Matteüs ons duidelijk wil maken. Het woord koninkrijk komt maar liefst 53 keer voor in dit evangelie waarvan 32 als het koninkrijk der hemelen. Het gaat hier over de vervulling van de belofte aan David over zijn nakomeling en zijn eeuwige koninkrijk.
Ik zal zijn koninklijke troon voor immer bevestigen. 14Ik zal hem tot een vader zijn, en hij zal Mij tot een zoon zijn.… 16Uw huis en uw koningschap zullen voor immer bestendig zijn voor uw aangezicht, uw troon zal vaststaan voor altijd (zie 2 Samuël 7: 11b-14, 16)
Daarom begint Jezus zijn missie ook met de woorden:
Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. (Matteüs 4:17)
Daarom begint het gebed dat Jezus ons leerde met:
uw Koninkrijk kome (Matteüs 6:10)
Daarom zond Jezus zijn leerlingen [discipelen] uit met de boodschap:
Gaat en predikt en zegt: Het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen (Matteüs 10:7)
De berg Moria: Jezus aan het kruis
Maar als we niet oppassen dreigen we de vraag die we ons stelden te vergeten met betrekking tot het land Moria – de berg des Heeren waarop erin zal worden voorzien. Precies daar vloeide namelijk het bloed van Jezus, precies daar waar vlakbij de tempel stond, en elke ochtend en avond een offer werd gebracht, dat heen wees naar het offer van Jezus.
3Zeg dan tot hen: Dit is het vuuroffer, dat gij de Here brengen zult: twee gave, éénjarige schapen per dag als dagelijks brandoffer; 4het ene schaap zult gij des morgens bereiden, het andere schaap zult gij in de avondschemering bereiden. (Numeri 28:3,4)
Tijdens de kruisiging werd Hij [Jezus] beschimpt:
Anderen heeft Hij gered, Zichzelf kan Hij niet redden. Hij is Israëls Koning; laat Hij nu van het kruis afkomen en wij zullen aan Hem geloven. (Matteüs 27:42)
Laat de Christus, de Koning van Israël, nu afkomen van het kruis, dat wij het zien en geloven. (Marcus 15:32)
Profetieën over het lijden van Jezus in het OT
730 jaar daarvoor heeft de profeet Jesaja (OT) over het lijden van Jezus geprofeteerd. Het is deze profetie die veel mensen waaronder ook Joden tot geloof in Jezus hebben gebracht:
1Wie gelooft, wat wij gehoord hebben, en aan wie is de arm des Heren geopenbaard? 2Want als een loot schoot hij op voor zijn aangezicht, en als een wortel uit dorre aarde; hij had gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd. 3Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand, voor wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet geacht. 4Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen; wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte. 5Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden. 6Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de Here heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen. (Jesaja 53:1-6)
Koning David heeft destijds middels Psalm 22 (OT) profetisch geschreven over wat Jezus moest ondergaan. Deze psalm begint met:
Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten, (Psalm 22:2)
Dit zijn exact de woorden die Jezus uitriep aan het kruis (NT):
op het negende uur riep Jezus met luider stem: Eloï, Eloï, lama sabachtani, hetgeen betekent: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? (Marcus 15:34)
Over het lijden van Jezus schrijft David in Psalm 22 verder:
7Maar ik ben een worm en geen man, een smaad voor de mensen en veracht door het volk. 8Allen die mij zien, bespotten mij, zij steken de lip uit, zij schudden het hoofd: 9Wentel het op de Here – laat die hem verlossen, hem redden, … 15Als water ben ik uitgestort en al mijn beenderen zijn ontwricht; mijn hart is geworden als was, het is gesmolten in mijn binnenste; 16verdroogd als een scherf is mijn kracht, mijn tong kleeft aan mijn gehemelte; in het stof des doods legt Gij mij neer. 17Want honden hebben mij omringd, een bende boosdoeners heeft mij omsingeld, die mijn handen en voeten doorboren. 18Al mijn beenderen kan ik tellen; zij kijken toe, zij zien met leedvermaak naar mij. 19Zij verdelen mijn klederen onder elkander en werpen het lot over mijn gewaad. (Psalm 22:7-19)
Waarom heeft Jezus dit alles ondergaan? Om twee redenen die eigenlijk samenvallen: Tot eer van God die liefde is en iedereen liefheeft (Johannes 3:16).
Daarom zegt Jezus, die eigenlijk in Psalm 22 aan het woord is:
23Ik zal uw naam aan mijn broeders verkondigen, in het midden der gemeente zal ik U lofzingen. 24Gij, die de Here vreest, looft Hem, verheerlijkt Hem, gij ganse nageslacht van Jakob, en hebt ontzag voor Hem, gij ganse nageslacht van Israël. 25Want Hij heeft niet veracht noch versmaad de ellende van de ellendige, en zijn aangezicht niet voor hem verborgen, maar Hij heeft gehoord, toen hij tot Hem riep. 26Van U komt mijn lof in een grote gemeente, mijn geloften zal ik betalen in de tegenwoordigheid van wie Hem vrezen.27De ootmoedigen zullen eten en verzadigd worden, wie de Here zoeken, zullen Hem loven, uw hart leve op, voor immer. 28Alle einden der aarde zullen het gedenken en zich tot de Here bekeren; alle geslachten der volken zullen zich nederbuigen voor uw aangezicht. 29Want het koninkrijk is des Heren, Hij is heerser over de volken. 30Alle welgedanen der aarde eten en aanbidden; voor Hem knielen allen die in het stof nederdalen, en wie zijn ziel niet in leven kan houden. 31Het nakroost zal Hem dienen, er zal van de Here verteld worden aan het komende geslacht; 32zij zullen zijn gerechtigheid verkondigen aan het volk dat geboren zal worden, omdat Hij het gedaan heeft. (Psalm 22:23-32)
De Here heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen neerkomen. Waarom?
Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, … (Johannes 3:16)